Rijprocedure B
Wil je zeker weten dat je slaagt voor je praktijkexamen?
Lees dan hieronder wat het CBR wilt zien tijdens je examen.
Deze rijprocedure is afgestemd met:
BOVAG BOVAG Rijscholen, Bunnik
VRB Vereniging Rijschool Belang
FAM Federatie Autorijschool Management
CBR CBR, Rijswijk
IBKI Examinering en certificering voor de mobiliteitsbranche
OTCRij Opleidings- en Trainingscentrum Rijden van het Ministerie van Defensie, Oirschot.
Politieacademie
Informatie- en Expertisecentrum PIVM, Apeldoorn
Inleiding
Het Nationaal Theorie Centrum heeft een samenvatting gemaakt van de Rijprocedure B. De volledige procedure is te lezen via: https://www.cbr.nl/rijprocedure
In deze Rijprocedure wordt het meest wenselijke rijgedrag van automobilisten (categorie B) beschreven. Om te kunnen worden toegelaten tot het wegverkeer, moet dit gedrag binnen de gestelde normering ook van de kandidaat voor het praktijkexamen B worden verwacht.
Hoofdstuk 1 gaat over het rijklaar maken, de bediening en beheersing van het voertuig en milieubewust rijgedrag.
In hoofdstuk 2 wordt het gewenste, aangepaste, besluitvaardige en sociale rijgedrag beschreven dat vereist is voor een veilige deelname aan het verkeer.
In hoofdstuk 3 worden slechts die onderwerpen van beoordeling
behandeld die voor de betreffende examenonderdelen van toepassing
zijn.
Hoofstuk 1 – Rijklaar maken, bediening/beheersing en
Milieubewust rijgedrag
Hoofdstuk 1 van deze Rijprocedure is van toepassing op alle in
hoofdstuk 3 omschreven onderdelen.
Rijklaar maken
Voordat er met het voertuig aan het verkeer wordt deelgenomen,
moet het rijklaar gemaakt worden. Hierbij worden stoel, spiegels en
stuur afgesteld op de in dit deel omschreven wijze. De aanwezige
veiligheidsgordel moet op de voorgeschreven wijze gebruikt worden.
1.1 Zit- en stuurhouding
De bestuurder moet ontspannen achter het stuur kunnen zitten.
Daarbij moet hij alle handelingen kunnen verrichten, zonder zich
daarbij onnodig veel te moeten verplaatsen.
1.2 Stuurbehandeling
We onderscheiden de doorgeef- en de overpakmethode. De doorgeefmethode verdient de voorkeur. De overpakmethode kan echter goed worden gebruikt bij snel sturen met lage snelheden.
1.3 Afstellen spiegels
De spiegels zijn goed afgesteld, wanneer optimaal zicht wordt verkregen.
1.4 Gebruik autogordel
De aanwezige autogordels worden op de voorgeschreven wijze gebruikt.
Bediening/beheersing
Bedrevenheid in de bediening is de basis voor een complete beheersing van het voertuig onder alle omstandigheden.
Een groot aantal technische handelingen zal als een soort automatisme dienen te worden uitgevoerd. Vanzelfsprekend moet de bestuurder in staat zijn zelfstandig apparatuur voor o.a. de voor- en zijruitontwaseming, de achterruitverwarming, de ruitenwissers en verlichting in en/of uit te schakelen.
Hierbij mag de aandacht op de weg niet verminderen of de beheersing van het voertuig in gevaar komen. Bekendheid met de positie en werking van de diverse bedieningsorganen en schakelaars is derhalve
absoluut noodzakelijk
1.5 Motor starten
- Parkeerrem dient in werking te zijn
- Schakelhandel in neutraal stand
- Nog geen stroomverbruikers inschakelen
- Koppelingspedaal geheel intrappen
- Contact maken, zonder te starten. Controleren of alle daarvoor in
aanmerking komende lampjes branden (lamptest) - Motor starten volgens bedieningsvoorschrift
- Controle van het dashboard (lampjes, meters e.d.)
- Controle remdruk (rempedaal intrappen)
- Als de motor draait koppelingspedaal langzaam op laten komen,
tenzij direct daarna ingeschakeld wordt.
1.6 Motor afzetten
dan 1 minuut) ter bescherming van het milieu:
- Parkeerrem in werking stellen
- Schakelhandel in neutraalstand zetten
- Overbodige stroomverbruikers uitschakelen
- Motor afzetten
- Koppelingspedaal loslaten.
Bij het verlaten van de auto tevens de sleutel, keycard of iets
dergelijks verwijderen en meenemen. Daarna de auto afsluiten.
1.7 Bediening koppeling, schakelmechanisme en gastoevoer
De bediening van de koppeling, het schakelmechanisme en de gastoevoer moeten goed en veilig worden uitgevoerd.
1.8 Bediening van de remmen
De aanwezige remmen moeten technisch juist en tijdig worden gebruikt.
1.9 Algemene opmerkingen bediening voertuig
Indien voor een bocht een andere versnelling wordt gekozen dient voor het ingaan van die bocht geschakeld en gekoppeld te zijn. Het tweede deel van de bocht vloeiend met een ‘licht trekkende motor’ rijden. Remmen in de bocht zoveel mogelijk voorkomen.
Indien behoorlijk geaccelereerd moet worden (bijvoorbeeld bij het invoegen) meer gas geven en later doorschakelen naar een hogere versnelling.
Indien de omstandigheden het toelaten kan bij het uitvoegen eventueel eerder gas teruggenomen worden i.v.m. energiezuinig rijden.
Terugschakelen op de doorgaande rijbaan vermijden.
1.10 De bediening van de verlichting en apparatuur
Wanneer van de verlichting en/of elektrische apparatuur gebruik moet worden gemaakt, geldt dat:
- Dit (op eigen initiatief) gebeurt op de juiste wijze
- De bediening ervan niet ten koste gaat van de aandacht voor het
verkeer en de beheersing van het voertuig - Dit niet langer duurt dan noodzakelijk of wenselijk is
1.11 Beheersing van het voertuig
Het gaat bij dit onderwerp om de totale voertuigbeheersing. Daarvan is sprake als de bestuurder bij het uitvoeren van de diverse handelingen het voertuig volledig en zelfstandig onder controle houdt.
Milieubewust rijgedrag
Milieubewust rijgedrag is op ieder van de zeven examenonderdelen van
toepassing en heeft daarmee een parapluwerking. De kandidaat maakt
zelf keuzes, dus is het mogelijk die te beoordelen. De kandidaat weet
hoe hij milieubewust moet autorijden en past dit in de praktijk toe.
Lees meer…
2. Op juiste en veilige wijze deelnemen aan het verkeer
In dit hoofdstuk wordt het meest wenselijk rijgedrag in algemene zin
beschreven. Verwezen wordt naar artikel 5 WVW 1994 en naar maatschappelijk aanvaarde normen voor sociaal en defensief rijgedrag.
Hoofdstuk 2 van deze Rijprocedure is van toepassing op alle in
hoofdstuk 3 omschreven onderdelen.
2.1 Verkeersinzicht
Om op een juiste en veilige wijze aan het verkeer deel te kunnen
nemen, is o.a. ’verkeersinzicht’ noodzakelijk.
2.2 Aangepast en besluitvaardig gedrag
Dit onderwerp heeft betrekking op de snelheid waarmee gereden wordt en de vlotheid waarmee verkeersgedragingen worden uitgevoerd in relatie tot het overige verkeer en/of de betreffende wegsituatie.
Tevens gaat dit onderwerp over de in het verkeer noodzakelijke besluitvaardigheid waarmee handelingen moeten worden uitgevoerd en gereageerd moet worden in/op verkeerssituaties.
2.3 Belangen andere weggebruikers
Dit onderwerp gaat in op defensief en sociaal gedrag in combinatie met verkeersinzicht.
3. Onderdelen van verkeersdeelnemening
3.1 Wegrijden
In dit onderdeel zijn verschillende vormen van wegrijden opgenomen:
– na een stop buiten het verkeer
– na een stop in het verkeer
3.2 Rijden op rechte en bochtige weggedeelten
Bij het berijden van wegen dient rekening te worden gehouden met een aantal factoren, zoals:
- De wegstructuur (al dan niet verdeeld in meerdere rijbanen met
rijstroken en/of al dan niet voorzien van fiets- en voetpaden) - Het soort weg (auto(snel)weg of ’gewone’ weg)
- De plaats waar de weg is gelegen (binnen of buiten de bebouwde
kom) - De bebakening, markering, signalering, wegverharding, e.d.
- Andere omstandigheden zoals verkeersdrukte, het weer, aanwezige
bebouwing, uitzicht
3.3 Gedrag nabij en op kruispunten
Een kruispunt wordt met de nodige voorzichtigheid genaderd. De snelheid waarmee het kruispunt wordt genaderd en het kijkgedrag zijn van groot belang. Zo kan niet alleen aan de voorrangsverplichting worden voldaan, maar kan ook beter worden gereageerd wanneer de andere weggebruiker zijn voorrangsverplichting niet nakomt.
3.4 Invoegen - uitvoegen
Bij het invoegen is het belangrijk dat de snelheid van het verkeer dat van de invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijdt nagenoeg gelijk is aan de snelheid van het verkeer op die doorgaande rijbaan. Een goed gebruik van de invoegstrook maakt het invoegende bestuurders mogelijk de snelheid aan te passen aan het verkeer op de doorgaande rijbaan.
Onder normale omstandigheden wordt pas op de uitrijstrook snelheid verminderd. Zodoende kan het verkeer op de doorgaande rijbaan ongehinderd zijn weg vervolgen.
Een invoeg- of uitrijstrook is een weggedeelte dat door een blokmarkering van de doorgaande rijbaan is afgescheiden.
3.5 Inhalen/zijdelings verplaatsen
Inhalen/voorbijgaan en rijstrook wisselen/zijdelings verplaatsen is aan de orde binnen dit onderdeel. Deze gedragingen hebben veel van elkaar weg en zijn gerelateerd aan hetzelfde soort basisgedrag. Inhalen gebeurt door weggebruikers onderling. Obstakels worden niet ingehaald, maar voorbijgegaan.
3.6 Gedrag nabij en op bijzondere weggedeelten
Bijzondere weggedeelten zijn weggedeelten welke als gevolg van hun functie en/of inrichting duidelijk afwijken van andere weggedeelten. Van bestuurders die een dergelijk weggedeelte naderen c.q. berijden, wordt doorgaans ook een ander, meer op die bijzondere situatie afgestemd rijgedrag verlangd.
3.7 Bijzondere verrichtingen
De volgende handelingen/manoeuvres worden als bijzondere
verrichtingen aangemerkt:
- In- en uitstappen
- Voorbereidings- en controlehandelingen
- In rechte lijn achteruit rijden
- Achteruit rijden van een bocht
- Parkeren in een haaks of schuin vak
- Fileparkeren
- Omkeren door te steken
- Omkeren door een halve draai
- Hellingproef.