1.11 Beheersing van het voertuig

Het gaat bij dit onderwerp om de totale voertuigbeheersing. Daarvan is sprake als de bestuurder bij het uitvoeren van de diverse handelingen het voertuig volledig en zelfstandig onder controle houdt.

Deze handelingen betreffen de technische bediening in combinatie met het uit te voeren kijkgedrag en de vereiste stuurvastheid. Het tijdig onderkennen van een verkeers- of wegsituatie en het reageren daarop in combinatie met een juiste voertuigbediening komt de beheersing van het voertuig ten goede. De kandidaat bedient onder normale verkeersomstandigheden de auto technisch juist en heeft de auto onder controle.

Karakter en toestand van het voertuig

Voor een goede voertuigbeheersing is het noodzakelijk bekend te zijn met het karakter van dat voertuig. Door de ligging van het zwaartepunt van de auto wordt in belangrijke mate de koersstabiliteit, het stuurkarakter en het gedrag in bochten bepaald. Nuttig is om te weten welke wielen van de auto aangedreven worden.
De toestand van het voertuig kan mede bepalend zijn voor het weggedrag. De aanwezigheid van passagiers en lading en de wijze van beladen zijn hier voorbeelden van. Ook is het van belang goed bekend te zijn met de afmetingen van het voertuig.

Slipgevaar

Bij een situatie met verhoogd slipgevaar zal de bediening van de auto hierop moeten worden afgestemd. Voorkomen moet worden dat de auto in een slip raakt.

Slippen ontstaat wanneer de wrijvingsweerstand tussen band en wegdek wordt overschreden. Dit kan worden veroorzaakt door:

  • te hard/abrupt remmen
  • wegverkanting, hellingen, zijwind
  • te snel loslaten van de koppeling
  • te snel accelereren
  • te abrupt sturen
  • te snel een bocht rijden
  • soort en toestand van de banden.

Ook soort en toestand van het wegdek of een (plotselinge) verandering daarin kunnen van invloed zijn op het ontstaan van een slip.

In deze Rijprocedure wordt niet ingegaan op het corrigeren van een slip.

Stuurvastheid

Een permanente stuurvastheid is vereist. Bij de technische bediening en bij de bediening van de hulpapparatuur moet met het voertuig steeds de juiste koers worden aangehouden.

Met inachtneming van het wettelijk bepaalde omtrent de te volgen weggedeelten, wordt getracht met zo min mogelijk stuurcorrecties ’de meest ideale lijn’ te rijden. Onnodige en abrupte stuurbewegingen dienen te worden vermeden. Het kijkgedrag, andere gedragingen en/of het uitvoeren van de diverse handelingen mogen de besturing van het voertuig niet nadelig beïnvloeden.

Milieubewust rijgedrag

Milieubewust rijgedrag is op ieder van de zeven examenonderdelen van toepassing en heeft daarmee een parapluwerking. De kandidaat maakt zelf keuzes, dus is het mogelijk die te beoordelen. De kandidaat weet
hoe hij milieubewust moet autorijden en past dit in de praktijk toe.

Ritvoorbereiding

Het is belangrijk dat een uit te voeren rit zodanig wordt gepland, dat het milieu zo min mogelijk belast wordt. Het moment en de route moeten dus zodanig worden gekozen, dat er een goede balans ontstaat tussen de af te leggen afstand en de te verwachten doorstroming. Het vermijden van filegevoelige tijdstippen en wegvakken
is hiervoor de basis.
Ook het onderzoeken of alternatieve vervoersmogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn of dat de uit te voeren rit gecombineerd kan worden met andere reizigers, kan de belasting voor het milieu verminderen.
Het onnodig rijden met belading is ongewenst. Hieronder vallen het vervoeren van onnodige ballast maar ook het rijden met accessoires die de luchtweerstand verhogen, zoals skiboxen, daklastdragers etc.

Voertuigomstandigheden

De technische staat van een auto is van belang voor de hoeveelheid uitstoot van (schadelijke) gassen. Het uitstellen van regulier onderhoud kan een negatief effect hebben op effectieve verbranding van brandstof. Mede daarom is het van belang om volgens de fabrieksgegevens (preventief) onderhoud te laten uitvoeren door een gespecialiseerd bedrijf. Bandenspanning is belangrijk. Het regelmatig controleren en op druk houden van de banden maakt deel uit van een goede ritvoorbereiding. Iedere maand zal deze controle en/of
handeling uitgevoerd moeten worden.

Voertuigbediening

Het gebruiken van onnodige stroomverbruikers moet worden voorkomen. Vooral energieverbruikers zoals airco en de elektrische ruitverwarming moeten niet onnodig (lang) aan staan. De huidige voertuigtechniek voorziet in een motormanagement systeem dat een zo efficiënt mogelijk gebruik van de brandstof regelt.
De keuze van de versnelling wordt echter bij een handgeschakelde auto aan de bestuurder overgelaten. De bestuurder kan hiermee het brandstofgebruik beïnvloeden.
Het rijden in een relatief hoge versnelling vermindert het brandstofgebruik. Indien het niet in strijd is met de veiligheid in de betreffende verkeersopgave en geen ontoelaatbaar effect heeft op de doorstroming,
zal geschakeld moeten worden tussen de 2.000 en 2.500 toeren per minuut.

Bij het accelereren zal, indien de volgafstand het toelaat, doortastend gas gegeven moeten worden. Te denken is aan het indrukken van het gaspedaal tot tenminste de helft van de beschikbare slag. De belasting tijdens het slipmoment van de koppeling mag hierbij niet te hoog worden.
Het is belangrijk om het rollend vermogen van het voertuig te benutten. Het vroegtijdig loslaten van het gaspedaal, zodra zichtbaar is dat er vertraagd moet worden, zorgt ervoor dat de brandstofopname gestopt wordt.
Hierbij is het van belang dat de motor gekoppeld blijft in de versnelling waarin op dat moment gereden wordt. Als er gestopt wordt, dient de bestuurder het koppelingspedaal in te trappen vlak voordat het stationair toerental bereikt wordt.

Het stationair draaien van de motor kost onnodig brandstof en geeft daardoor onnodige uitstoot van schadelijke stoffen. Bovendien geeft dit voor de omgeving vaak onnodig geluidsoverlast. Bij stops waarbij
te verwachten is dat langer dan één minuut stilgestaan wordt, is het gewenst om de motor af te zetten. Hierbij is het van belang dat de veiligheid niet in het gedrang komt en dat, indien noodzakelijk, ook direct weer weggereden kan worden. Zorg hierbij voor het in werking blijven van de verplichte verlichting en indien nodig de ruitverwarming. Het juiste gebruik van cruisecontrole vergroot het rijden met een constante snelheid. Hierdoor neemt het brandstofgebruik af. Indien aanwezig en toepasbaar is het gebruik van de cruisecontrole gewenst.

Anticiperend rijgedrag

Het zoveel mogelijk rijden met een constante snelheid vermindert het brandstofgebruik. Hiervoor is het noodzakelijk om ver en bewust vooruit te kijken. Als in een verkeersopgave tijdig een verandering
wordt waargenomen, kan hierop ook tijdig worden ingespeeld. Ook het rekening houden met situaties die zich kunnen gaan ontwikkelen is van groot belang.
Het in stand houden van een goed ruimtekussen is een basisvereiste.

Boek nu een theorie-cursus

[mollie-forms id=”52385″]