2.1 Verkeersinzicht

Om op een juiste en veilige wijze aan het verkeer deel te kunnen nemen, is o.a. ’verkeersinzicht’ noodzakelijk.
Dit betekent het tijdig onderkennen van en inspelen op:

  • concrete verkeerssituaties
  • situaties die zich gaan ontwikkelen
  • situaties die zich op een bepaalde manier kunnen gaan ontwikkelen.

Daarbij spelen de volgende factoren een rol:

  • de mens
  • de weg en omgeving
  • het voertuig
  • de weersomstandigheden.

Men dient rekening te houden met omstandigheden die bij het naderen en/of voorbijgaan bijzondere oplettendheid vragen, zoals:

  • slechte, brokkelige rijbaankanten, vooral die welke gelegen zijn tegen lagere weggedeelten
  • op de rijbaan liggende voorwerpen die gevaar voor het verkeer kunnen opleveren
  • voorwerpen die te dicht bij de rijbaan staan
  • over de rijbaan uitstekende takken, uithangborden, luifels enz.
  • smalle doorgangen bij wegwerkzaamheden, bruggen, in- of uitritten, op- en afritten, enz.
  • weggedeelten met tijdelijk geplaatste verkeersborden en/of op het wegdek aangebrachte verkeerstekens
  • het afgeremd worden (scheeftrekken), indien met het voertuig
  • door een diepe plas wordt gereden
  • rukwinden
  • spoorvorming en andere oneffenheden in de lengterichting
  • op de rijbaan liggende stoffen, zoals zand, grind, split, bladeren en olie
  • gefreesde weggedeelten
  • wildroosters
  • losliggende en/of uitstekende lading op voertuigen
  • hobbelige en slechte weggedeelten met scheuren en/of gaten
  • door zeer warm weer smeltend asfalt.

De snelheid moet zodanig worden geregeld dat zo min mogelijk wordt gestopt.

Situaties waarbij goed anticiperen voorkomt dat er gestopt moet worden zijn bijvoorbeeld:

  • links of rechts afslaan bij aanwezigheid van een enkele verkeersdeelnemer op een naast gelegen fietspad, fiets/bromfietspad of voetpad (schuin achter een (brom)fietser met dezelfde snelheid meerijden is beter dan eerst inhalen en er dan voor stoppen)
  • voorbijrijden van een rechts stilstaand voertuig op een rijbaan met twee rijstroken, bij nadering van een enkele tegenligger
  • naderen van een stilstaande file (achteroprijden), die nagenoeg weer in beweging is gekomen
  • een kruispunt waar slechts een enkel ander voertuig gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig aanwezig kan zijn.

Opmerkingen

Tracht als bestuurder van het voorste voertuig van een aantal achter elkaar rijdende voertuigen, zoveel mogelijk rijdende te blijven. Dit is veiliger en bovendien wordt daardoor een betere verkeersdoorstroming
bereikt. Tevens bespaart dit brandstof en is dit milieuvriendelijker. Is stoppen onvermijdelijk dan -indien dit de veiligheid bevordert- het achteropkomend verkeer waarschuwen door middel van het laten knipperen van het remlicht of de waarschuwingslichten.

Is stoppen niet te vermijden, dan moet het blokkeren van het tegemoetkomend en dwarsverkeer in ieder geval worden voorkomen:

  • op de linker rijbaanhelft, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer
  • op een overweg
  • op een voetgangersoversteekplaats of een oversteekplaats voor (brom)fietsers
  • op een kruispunt
  • op een gemarkeerd weggedeelte voor een in- of uitrit.

Men dient zó oplettend te zijn, dat de in het verkeersbeeld te verwachten veranderingen, niet dusdanig verrassend zijn dat abnormaal moet worden geremd en/of gestuurd.

Veranderingen die in beginsel geen verrassing mogen inhouden, zijn bijvoorbeeld:

  • een bij een halte stoppende autobus of tram
  • een bij een stilstaande autobus of tram overstekende passagier
  • het openslaande portier van een voertuig dat juist (aan de kant) is gestopt
  • een wegrijdende auto die even tevoren door de bestuurder is bemand (let op uitlaatgassen, brandend achteruitrijlicht e.d.)
  • een wegrijdende auto, nadat een passagier in de auto heeft plaatsgenomen
  • een bestuurder die uitwijkt voor een voorwerp op de rijbaan (of plassen/kuilen)
  • een ’voorligger’ die gaat remmen bij een aandachttrekkende gebeurtenis (zwaai- knipperlichten op bijzondere voertuigen, overkomende vliegtuigen, ongeval e.d.).

Men dient voortdurend bedacht te zijn op fouten die medeweggebruikers kunnen maken en die veelvuldig leiden tot ongevallen. Bijvoorbeeld:

  • het afsnijden van bochten
  • te weinig afstand bewaren ten opzichte van een ’voorligger’
  • kruispunten met te grote snelheid naderen en oversteken
  • te hard/te laat remmen
  • met onaangepaste snelheid rijden
  • het inhalen op plaatsen waar en momenten waarop dit niet verantwoord is
  • het abrupt van rijstrook veranderen, enz.

Zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat men zich ‘vastrijdt’. Bijvoorbeeld:

  • het moeten stoppen achter een dubbel ’geparkeerd’ voertuig, doordat de situatie niet tijdig is onderkend en inhalende bestuurders het voorbijrijden beletten
  • het niet meer naar links in voorgesorteerde positie kunnen komen, door het te laat reageren op een ’stroom’ inhalers
  • het moeten inhouden op de (auto)snelweg achter een langzaam rijdende vrachtauto omdat te laat is begonnen met de inhaalmanoeuvre.

Opmerkingen

  • begin niet vermoeid of geïrriteerd aan een autorit
  • houd rekening met het te verwachten weer
  • voorkom haast en trek voldoende tijd uit voor de voorbereiding op een langere autorit
  • gebruik een navigatiesysteem of raadpleeg vooraf een wegenkaart bij het rijden in of naar een onbekend gebied
  • houd tijdens een storm rekening met vallende stukken hout en dergelijke
  • raak tijdens het rijden niet afgeleid door passagiers, autoradio en/of het gebruik van de mobiele telefoon
  • maak gebruik van spiegelruiten om verder een straat in te kunnen kijken
  • kruis, zo mogelijk met ’dekking’ van een zwaar voertuig, een verkeersstroom
  • tracht benarde situaties in het verkeer zoveel mogelijk te vermijden (niet naast een lange voertuigcombinatie een ‘trechter’ ingaan enz.)
  • probeer zoveel mogelijk de totale weg- en verkeerssituatie te beoordelen
  • verdeel de aandacht
  • kijk om waar te nemen en te kunnen reageren op datgene wat gezien wordt
  • zorg, indien mogelijk, voor een ’vluchtweg’
  • reageer op de ’taal van de weg’
  • werk mee aan een zo goed mogelijk samenspel in het verkeer.

Naast verkeersinzicht zijn de onderwerpen uit dit hoofdstuk wezenlijk voor een goede en veilige verkeersdeelneming. Deze onderwerpen hebben een algemene strekking en betreffen de totale verkeersdeelneming. Het gaat hierbij om rijvaardigheidsaspecten die als ‘basisgedrag’ worden aangemerkt. Elke bestuurder behoort dit gedrag in voldoende mate te beheersen, ongeacht welke manoeuvre wordt uitgevoerd of in welke situatie men zich bevindt.

Boek nu een theorie-cursus

[mollie-forms id=”52385″]